Buiten was het kil en af en toe nat. De voorspelde superstorm was uitgebleven, maar het was nou eenmaal late herfst. Toch waren er vandaag weer veel mensen op de been in het kleinste stadje ter wereld, zoals Durbuy in de Belgische Ardennen zich noemt.
Wij gebruikten de lunch in La Brasserie Ardennaise, waar het personeel zijn best doet om Nederlands te spreken als ze merken dat ze het met hun noorderburen van doen hebben. Als ik in mijn beste Frans 'deu kaffee sie voe plè' bestel, herhalen ze beleefd 'toewee koffies voor mieneer?'
We zaten het daarbinnen best gezellig te vinden. Martha vindt in dit staminee de uiensoep (soepe-d'onnioen-of-soiets) erg lekker en ik bestelde een stokbrood Dagobert. Maar het stokbrood was op dus kreeg ik Kwik-kwek-en-kwak op een gewone boterham geserveerd. Het was evengoed een smakelijke lunch en terwijl ik de hardgekookte eieren van Donald Duck zat weg te kauwen, viel mijn oog op de kapstok. Eerst een foto maken en dan de mijmering.
Buiten ging iedereen in warme winterjassen over straat en hierbinnen was elk tafeltje bezet. Maar waar waren de jassen van al die mensen? De meesten hadden ervoor gekozen om hun outdoor jas met das en muts over de rugleuning van de stoel te hangen, zag ik. De kans op diefstal is daar gering en alle spulletjes zijn bij de hand. Aan de felgekleurde Gore Tex en de fleecekleding herken je de recreatieve wandelaars van over de grens. De lange regenjassen en de hoeden zijn van de inheemsen. Voor hen is de kapstok die op zijn Waals quasinonchalant tegen de ongepleisterde muur onder de lambrisering is geschroefd. Sjapo.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten